Sensorische informatieverwerking

Sensorisch betekent zintuiglijk. De meest bekende zintuigen zijn de ogen, oren, neus, mond en huid, maar er zijn ook minder bekende zintuigen zoals het evenwichtsorgaan, het gevoel uit spieren en gewrichten en zelfs vanuit de inwendige organen. Via deze zintuigen krijgen we informatie, zowel van buiten als binnen ons lichaam. Deze informatie hebben we nodig om goed te kunnen functioneren in het dagelijks leven. De informatie vanuit onze zintuigen wordt verwerkt in onze hersenen. Zo weten we wat er gebeurt en hoe we daar adequaat op moeten reageren.

 

Wat is een sensorische informatieverwerkingsprobleem?

Soms komen prikkels sterker binnen, soms juist minder sterk. Het kind neemt de informatie dan anders waar en reageert daardoor ook anders op de omgeving. Dat heeft invloed op het gedrag van het kind. Soms lijkt dit gedrag dan onaangepast of raar, maar dit komt vaak omdat het kind de wereld anders ervaart, de informatie komt anders binnen. 
Er zijn heel veel verschillende zintuigsystemen en deze kunnen allemaal verschillend werken en andere prikkeldrempels hebben, waardoor de uitingsvormen ook zeer divers kunnen zijn, met wisselende symptomen. Dat maakt het herkennen en diagnosticeren van een probleem in de in sensorische informatieverwerking ook lastig. Grofweg kan er een onderverdeling gemaakt worden in:
– modulatieproblemen
– discriminatieproblemen
– sensomotorische problemen

 

Wilt u hier meer over weten, kijk dan op 
https://www.nssi.nl/welke-vormen-zijn-er/

 

 

Onderzoek

Om de prikkeldrempels in kaart te brengen en uit te zoeken hoe het kind reageert op diverse prikkels, vinden er meerdere gesprekken plaatst waarin allerlei zaken aan de orde komen. Daarnaast wordt de vragenlijst ‘Sensory Profile’ door ouders ingevuld. De vragenlijst geeft per zintuigsysteem de waardering: ‘vergelijkbaar met anderen / normaal functioneren’, ‘meer dan anderen / vermoedelijk verschil’ of ‘veel meer dan anderen / duidelijk verschil’. Daarna worden er op de praktijk diverse activiteiten gedaan waarbij deze uitkomsten getoetst worden. Hierin zal worden bepaald welke prikkels het beste vermeden of aangepast kunnen worden en welke prikkels juist dempend of stimulerend werken en juist aangeboden/opgezocht moeten worden.

 

Behandeling

Een zeer belangrijk deel van de behandeling, is het vergroten van het inzicht in de prikkelverwerking bij ouders, kind en andere betrokkenen zoals de leerkracht. Dit noemen we psycho-educatie. Daarbij worden er veel tips gegeven over hoe hier mee om te gaan. Er wordt samen gekeken welke prikkels moeten worden verminderd of juist toegevoegd, wat de beste methode daarvoor is en wat haalbaar is in de thuissituatie, op de opvang en in de klas. Indien er bepaalde prikkeldrempels dusdanig afwijken dat dit storend werkt op het dagelijks leven, dan kan er gekozen worden voor een behandeling waarbij getracht wordt deze drempels aan te passen, zodat het kind makkelijker met deze prikkels om kan gaan.

 


Zintuigsystemen en voorbeelden

Per zintuigsysteem kan er sprake zijn van een andere prikkeldrempel. Bij een lage prikkeldrempel (‘een klein kopje’), wordt er bij weinig prikkels al sterk waargenomen, het kopje stroomt snel over. Bij een hoge prikkeldrempel (‘een groot kopje’), zijn er heel erg veel prikkels nodig om het waar te nemen, het kopje komt niet snel vol.

 

Auditieve prikkels
Auditieve prikkels worden waargenomen met je oren. Je hoort of geluiden hard of zacht zijn en hoog of laag. Je geeft betekenis aan deze geluiden en herkent verschillende geluiden.
Bij een lage drempel houden de kinderen vaak niet van harde geluiden. Of kinderen kunnen niet goed onderscheid maken in geluiden, bijvoorbeeld in de klas komt het geroezemoes van andere kinderen net zo sterk binnen als de stem van de leerkracht. Dan is moeilijk om daarin te filteren en te discrimineren wat wel belangrijk is en wat niet. Dat kost veel energie.

 

Visuele prikkels
Visuele prikkels worden waargenomen met je ogen. Dit is alles wat we om ons heen zien. Auditieve en visuele prikkels worden ook wel verte-zintuigen genoemd. Je kunt er niet altijd invloed op uitoefenen. Ze geven informatie over de omgeving om je heen. 
Bij een lage drempel voor gehoorsprikkels, kan het kind in de klas snel afgeleid worden door wat klasgenoten doen of wat er in de klas en buiten allemaal te zien is. Of kan hij slecht tegen fel licht. Ook kan er bijvoorbeeld moeite zijn met het onderscheid maken tussen alle visuele prikkels, waardoor bijvoorbeeld puzzelen moeilijk is.

 

Tactiele prikkels (tastgevoel)
Tactiele prikkels worden waargenomen met je huid en geven informatie over veiligheid. Zo registreer je of je een wondje hebt. Je voelt of het warm of koud is, glad of ruw, of je een shirt prettig vindt voelen, etc.
Als het kind ondergevoelig is voor tastprikkels, kan het bijvoorbeeld niet opmerken dat kleding verkeerd zit, of dat zijn gezicht en/of handen vies zijn. Bij overgevoeligheid voor deze prikkels kunnen de kinderen bijvoorbeeld een hekel hebben aan vieze handen, met blote voeten lopen, of zijn ze erg kieskeurig in kledingstoffen en hebben een hekel aan labeltjes en naadjes. Ook kan de verzorging dan problemen geven, zoals bij wassen, haren doen, tanden poetsen. Of het kind schrikt of deinst terug van een vriendelijke aanraking.

 

Vestibulaire prikkels (evenwichtsgevoel)
Vestibulaire prikkels worden waargenomen in je evenwichtszintuig, dat zich bevindt in het binnenoor. Via dit zintuig registreer je de stand van je hoofd in de ruimte. Door dit zintuig voel je dat je beweegt, draait of gaat vallen. 
Bij een hoge drempel kan het kind niet genoeg krijgen van evenwichtsprikkels, hoe hoger en wilder hoe beter. Bij een lage drempel mijdt het kind dit liever en houdt niet van attracties en schommels., heeft angst voor hoogtes en vindt het niet fijn om met de voeten van de grond te zijn.

 

Proprioceptieve prikkels
Proprioceptieve prikkels zijn prikkels vanuit je spieren, pezen en gewrichten. Door deze prikkels voel je de stand van je lichaam en voel je hoeveel spanning je hebt in je spieren, hoe je beweegt. Ook diepe druk op de huid wordt waargenomen door de sensoren in de spieren en valt onder dit zintuiggebied.
Kinderen met een hoge drempel hiervoor hebben steeds een sterke behoefte aan bewegen, ze krijgen er niet genoeg van, kunnen niet stil zitten. Dit kan vaak in de klas een probleem zijn. Op dit zintuiggebied komt de tegenstelling, een lage drempel en niet van beweging houden, eigenlijk nooit voor.

Prikkels met betrekking tot de mond/smaak en geur en interne prikkels
Geur wordt waargenomen met de neus. De mond neemt smaak waar. De mond ‘voelt’ echter ook prikkels, dit noemen we oraal-tactiele prikkels. Bij een hoge drempel kauwen ze graag overal op, stoppen niet eetbare voorwerpen in de mond. Aan de andere kant kan overgevoeligheid juist zorgen voor eetproblemen en extreme kieskeurigheid wat betreft voedsel. Hierbij is er ook de mogelijkheid tot samenwerking met onze logopediste die ook gespecialiseerd is in de sensorische informatieverwerking.

 

 

Gedragsresponsen

In de prikkelverwerking kun je verschillende gedragsresponsen onderscheiden. Kinderen kunnen een passieve strategie hebben: ze laten het over zich heen komen en doen niets om de prikkels te zoeken of juist te vermijden, of een actieve strategie: ze zoeken of vermijden juist bewust. Tezamen met het hebben van hoge of lage prikkeldrempels, geeft dit 4 types:

– de toeschouwer; krijgt onvoldoende prikkels binnen om goed te kunnen functioneren en doet niets om deze op te zoeken. Dit zijn de kinderen die ‘aangeslingerd’ moeten worden en niet voldoende mee krijgen tijdens de les. 
– de prikkelzoeker: zoekt bewust prikkels op en kan soms een storende drang hebben naar bijvoorbeeld bewegingsprikkels, niet stil kunnen zitten.
– de prikkelvermijder; De prikkelvermijder doet er alles aan om prikkels uit de weg te gaan. In sommige situaties, zoals bijvoorbeeld in de klas, is er niet de mogelijkheid om prikkels te vermijden.
– de sensor; wanneer alles wordt ‘opgezogen’ en prikkels zich opstapelen, kan de bom barsten wanneer er niet tijdig ontlading kan plaatsvinden

 


Arousal

Arousal is de staat van waakzaamheid of te wel activitatiestand van je lichaam. Er zijn grofweg 3 niveaus van arousal; een te laag arousal, een goed arousal; passend bij de activiteit en een te hoog arousal. Het niveau van arousal meet je aan de mate van oogcontact, de stem, het activiteitenniveau, de taakgerichtheid en de spanning in het lichaam. 
Het arousal wisselt gedurende de dag. Met een optimale mate van aurousal ben je in staat om goed te kunnen functioneren, om je goed te voelen en je goed te kunnen richten op een taak.

Om een goed arousal te bereiken, heb je prikkels nodig. Bij te weinig prikkels zakt het arousal te laag en wordt je slaperig en ben je niet meer goed geconcentreerd. Bij overprikkeling loopt het arousal te hoog op en kun je je ook niet meer goed concentreren. Dan kunnen er verschillende reacties optreden: fright, flight, fight. Bij een fright reactie bevriezen de kinderen, er komt niet echt iets meer uit, ze komen niet meer tot een taak. Bij een flight reactie zullen ze bewust de situatie ontvluchten. Bij een fightreactie zullen ze ‘vechten’, dan is er sprake van een woedeaanval/uitbarsting en kunnen ze ook niet meer adequaat functioneren.

Arousalregulatie is zeer belangrijk, zeker voor kinderen bij wie de prikkelverwerking net wat anders verloopt. Een te hoog arousal kan zakken door prikkels weg te nemen, maar ook door bepaalde prikkels toe te voegen die een regulerend effect hebben. Dit zijn vooral de prikkels vanuit het lichaam, de proprioceptie en de evenwichtsprikkels. Daarom werkt bewegen vaak heel goed. Bij het werken met kinderen met een anders verlopende prikkelverwerking, is het belangrijk om goed het arousal in de gaten te houden, om op tijd in te kunnen grijpen om te voorkomen dat het arousal de verkeerde kant op gaat er een melt-down ontstaat. Kinderen kunnen zich tot op zekere hoogte zelf reguleren, maar hebben vaak ook een co-regulator nodig, een volwassene die opmerkt dat het niet goed gaat en ze helpen ontladen. In het behandeltraject zal in nauwe samenwerking met ouders en kind worden gezocht naar mogelijkheden om het arousel goed te leren reguleren.

Bij inslaapproblemen, is er vaak sprake van een te hoog arousal om in slaap te kunnen komen. In dat geval is het belangrijk om voor bedtijd al te gaan werken aan arousalverlaging, door afname van prikkels en juist het toevoegen van prikkels die een dempend effect hebben. Tevens is hierin een samenwerking mogelijk met onze kinderslaapcoach.