Heupdysplasie
Congenitale heupdysplasie is een aandoening waarbij de heupkop onvoldoende overdekt wordt door de heupkom. Dit is een aangeboren afwijking. Het komt vaker voor bij meisjes, en betreft vaker de linkerheup. Alle zuigelingen worden standaard op het consultatiebureau onderzocht op heupproblemen. Het onderzoek is echter lastig en vraagt om een ontspannen kind. Het is gebleken dat 1 op de 7 kinderen met heupdysplasie wordt gemist. Omdat de kinderfysiotherapeut meer tijd heeft dan de arts om een kind in een ontspannen toestand te brengen kan deze het onderzoek uitstekend uitvoeren.
Wanneer blijkt dat er sprake is van heupproblematiek, wordt er door de (kinder)orthopedisch chirurg bepaalt welke behandeling er wordt ingezet. De behandeling is erop gericht dat de heupkop goed in de heupkom wordt geplaatst waardoor er een normale ontwikkeling wordt bevorderd. Dit gebeurt door een spreidbehandeling. Veel gebruikte middelen zijn: Frejka-kussen, Pavlik-bandage, Camp-spreidbeugel, Visser-spreidbeugel, Hilgenreiner-spreibeugel of spreidgips.
De fysiotherapeut kan hierbij worden geraadpleegd als de motorische ontwikkeling ten gevolge van de langdurige spreidbehandeling minder goed verloopt. Ook kan de fysiotherapeut adviezen geven over het hanteren en positioneren als het kind een spreidbeugel of bandage draagt: hoe wordt het kind gedragen, hoe kan het kind toch op de buik liggen, hoe kan het in een autostoeltje zitten, etc.